Armoedetoets op voorontwerp Bovenlokaal Cultuurdecreet

Op 7 maart 2023 bracht het Netwerk tegen Armoede officieel advies uit over het ‘voorontwerp van het Bovenlokaal Cultuurdecreet’. Dat maakte onderdeel uit van een officiële Vlaamse armoedetoets, in samenwerking met het Departement Cultuur, Jeugd, en Media.
Sinds een aantal jaren staat er heel wat in beweging als het gaat over het realiseren van het recht op culturele ontplooiing en vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. Een aanleiding hiervan was de aankondiging van het verdwijnen van het Participatiedecreet in 2023. Het is het decreet bij uitstek dat investeert in vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede. Daarna volgde de aankondiging dat een groot deel van de subsidies van het Participatiedecreet zal inkantelen binnen de optimalisatie van het Bovenlokaal Cultuurdecreet. Vanuit het Netwerk tegen Armoede dachten we na over de impact van die beleidsontwikkelingen op het grondrecht van mensen in armoede om te kunnen deelnemen aan georganiseerde vrije tijd (o.a. cultuur, jeugdwerk, sport).
Beleidsparticipatief traject
We liepen een beleidsparticipatief traject met een 8-tal armoedeverenigingen (A’Kzie, BMLIK, Wijkpartenariaat De Schakel, t’ Kringske, Buurtwerk t’ Lampeke, Mensen voor Mensen Aalst, Wijkcentrum De Kring, Soma). Hieronder een overzicht van belangrijke momenten in het traject:
- Op 29/06/2022 gaven we tijdens een VPAO (Verticaal Permanent Armoedeoverleg) algemeen advies over de heroriëntering van het Participatiedecreet.
- Op 14/09/2022 bespraken we tijdens een VPAO onze algemene bezorgdheden en aanbevelingen over de optimalisatie van het Bovenlokaal Cultuurdecreet op het kabinet.
- Op 15/02/2023 kregen we het ‘Voorontwerp van decreet betreffende de bovenlokale cultuurwerking’ toegestuurd van het Departement Cultuur, Jeugd, en Media.
- Op 7/03/2023 brachten we een schriftelijk advies uit over het voorontwerp van het Bovenlokaal Cultuurdecreet.
- Op 25/05/2023 publiceerde het Departement Cultuur, Jeugd, en Media de armoedetoets over het voorontwerp van het Bovenlokaal Cultuurdecreet. In dit document staat ook een repliek weergegeven met een beschrijving van de elementen die wat wel of niet uit ons advies komen pp. 23-32.
- Op 7/09/2023 konden we tijdens een VPAO reageren of meer duiding vragen over de repliek. Daarnaast brachten we bijkomend advies uit op de rubriek ‘vrijetijdsparticipatie van kansengroepen’ binnen het decreet ‘Digitale transformatie in de cultuursector’) (pp. 28-30, Dossier UiTPAS).
Het Netwerk tegen Armoede beschrijft 4 algemene aanbevelingen en 7 artikel-specifieke adviezen over het ‘voorontwerp Bovenlokaal Cultuurdecreet’.
4 algemene aanbevelingen
Het Netwerk tegen Armoede vindt het bijzonder waardevol dat toeleiding van kansengroepen is opgenomen binnen de opdracht en beoordelingscriteria van de werkingssubsidies aan intergemeentelijke samenwerkingsverbanden met een bovenlokale cultuurwerking. Ze pleiten ervoor om dit beoordelingscriterium streng te beoordelen, zodat het een verplicht onderdeel is. Voor het Netwerk tegen Armoede zou geen enkel intergemeentelijk samenwerkingsverband mogen opstarten zonder aandacht te hebben voor kansengroepen. Daarnaast pleit het Netwerk tegen Armoede ervoor om de facultatieve deelwerking, namelijk de organisatie van een bovenlokaal netwerk vrijetijdsparticipatie, verplicht te maken binnen elk intergemeentelijk samenwerkingsverband met een bovenlokale cultuurwerking. Iedereen zou evenveel kansen moeten hebben om te kunnen deelnemen aan vrije tijd en het Netwerk tegen Armoede vindt het de taak van de Vlaamse overheid om plaatselijke ongelijkheden weg te werken en geen nieuwe te creëren. De manier waarop vrijetijdsparticipatie voor kansengroepen is opgenomen in het decreet zorgt volgens het Netwerk tegen Armoede nog steeds voor grote ongelijkheden over de gemeentegrenzen heen. Die zal immers afhangen van het feit of een intergemeentelijk samenwerkingsverband er al dan niet voor kiest om een bovenlokaal netwerk vrijetijdsparticipatie op te richten.
Het Netwerk tegen Armoede pleit ervoor om binnen de algemene werkings- en projectsubsidies van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden een structureel budget te voorzien voor de toeleiding, de uitbouw en het toegankelijker maken van het vrijetijdsaanbod voor mensen in armoede en voor samenwerking met armoedepartners. Het Netwerk tegen Armoede doet meteen een concreet voorstel hoe dit structureel budget kan berekend worden. Ze hanteren hiervoor het gemiddelde percentage van personen met
een verhoogde tegemoetkoming t.o.v. de totale bevolking van het intergemeentelijk samenwerkingsverband en stellen voor om dit percentage vanuit een solidariteitsprincipe te verdubbelen. Het resultaat van deze berekening is volgens het Netwerk tegen Armoede het percentage van alle werkings- en projectsubsidies van het intergemeentelijk samenwerkingsverband die minstens moeten besteed worden aan vrijetijdsparticipatie
van kansengroepen.
Breid het subsidiegeld van de 3-jarige projectsubsidies uit. 1-jarige projectsubsidies mogen enkel bestaan als verlengingen van 3-jarige projectsubsidies, zodat positief geëvalueerde projecten beter kunnen verduurzamen.
Het Netwerk tegen Armoede betreurt dat, ondanks de herhaaldelijke aanbevelingen dat projectsubsidies voor mensen in armoede een looptijd moeten hebben van minstens 3 jaar en er aandacht moet besteed worden aan de gevolgen op lange termijn voor de deelnemers, het Netwerk tegen Armoede vaststelt dat er in het voorontwerp geen rekening is gehouden met deze eis. Het Netwerk tegen Armoede pleit voor een heroriëntering van de projectsubsidies zodat het budget voor 3-jarige projectsubsidies systematisch verhoogd wordt. Het Netwerk tegen Armoede hoopt er op die manier voor te zorgen dat er in de toekomst meer langdurige projecten ter bevordering van vrijetijdsparticipatie van maatschappelijk kwetsbare doelgroepen toegekend zullen worden. Daarnaast ziet het Netwerk tegen Armoede wel heil in één-jarige projectsubsidies, maar enkel als zij dienen voor de verlengingen van goed werkende projecten, omdat op deze manier een buffer voor verduurzaming wordt ingecalculeerd.
Het Netwerk tegen Armoede merkt op dat er nergens een vermelding van de UITPAS is opgenomen binnen het ontwerp van decreet. Ze verwijzen hierbij naar het advies dat het Netwerk tegen Armoede op 29 juni 2022 gaf over een fiche over de UITPAS binnen het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding. Bij die gelegenheid was hen meegedeeld dat hun opmerkingen zouden meegenomen worden binnen het bovenlokaal cultuurdecreet. Het Netwerk tegen Armoede vangt signalen op dat vrijetijdsactoren steeds minder geneigd zouden zijn om zich aan te sluiten bij de UITPAS, uit schrik voor de steeds oplopende kosten om tegemoet te komen aan de solidaire korting. Het Netwerk tegen Armoede benadrukt dat momenteel het vrijetijdsaanbod waar mensen met een verhoogde tegemoetkoming gebruik kunnen van maken, nog onvoldoende uitgebreid en divers is. Ze pleiten ervoor dat een deel van de werkingsmiddelen van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden structureel besteed zou worden aan het uitbreiden en diverser maken van het vrijetijdsaanbod voor mensen in armoede. Het Netwerk tegen Armoede vindt het essentieel dat die 80 % korting op de UITPAS voor mensen met een verhoogde tegemoetkoming gevrijwaard wordt, dat het aanbod groter en uitgebreider wordt, en dat men gebruik kan maken van een vrijetijdspas die over heel Vlaanderen en Brussel geldig is. Lees hier meer over de kansen en uitdagingen binnen de UiTPAS.
7 artikel-specifieke adviezen
Advies over ‘Hoofdstuk 2: Projectsubsidies voor bovenlokale cultuurwerking’ - Art. 5, 2°: Wijzig de focus op het culturele naar ‘brede vrije tijd’ binnen de eerste en tweede subsidievoorwaarde voor projectsubsidies
Concreet voorstel: wijzig 1° ‘de aanvrager is een culturele of jeugdactor, gelieerd aan de culturele sectoren’ en 2° ‘het betreft een project met een culturele finaliteit’ naar 1° ‘de aanvrager is een vrijetijdsactor in de brede zin van het woord’, 2° ‘het betreft een vrijetijdsinitiatief in de brede zin van het woord’.
Vrijetijdsparticipatie mag niet gelijkgesteld worden aan cultuurparticipatie. Projectsubsidies voor bovenlokale cultuurwerking moeten ook andere transversale vrijetijdsactiviteiten (o.a. sport/jeugdwerk/toerisme) kunnen subsidiëren. Momenteel ligt de focus van de projectsubsidies van het bovenlokaal cultuurdecreet op verbinding met culturele sectoren, en moeten projecten een culturele finaliteit hebben. Er is veel onduidelijkheid over de definitie van ‘culturele finaliteit’. Wat cultuur is mag ook niet van bovenaf bepaald worden, want dit kan door verschillende mensen anders ingevuld worden. Het belangrijkste is dat de projectsubsidies tegemoetkomen aan de vrijetijdsbehoeften en culturele noden van alle Vlamingen, en specifiek ook voor mensen in maatschappelijk kwetsbare situaties. Het is belangrijk dat elk individu eigenaarschap heeft over de keuzes die hij/zij maakt binnen het brede vrijetijdsaanbod, ook al is niet elke keuze 100% te linken aan cultuur.
“Sport en jeugdwerk zijn belangrijk om in te blijven investeren als het gaat over vrijetijdsparticipatie van maatschappelijk kwetsbare groepen omwille van de laagdrempeligheid. Toch moeten sportclubs het vaak met minder professionele werkkrachten doen in vergelijking met de culturele sector, waardoor zij extra ondersteuning kunnen gebruiken.”
- Buurtwerker, t’ Lampeke
“Wij hadden vanuit de Lokale Netwerken Vrijetijdsparticipatie jetons gekregen die onze mensen konden gebruiken voor de sportdienst, musea, het openbaar dienstencentrum, de bibliotheek, en pas later ook… de kermis. Wat bleek, dat kermis, iets dat eigen is aan onze Vlaamse cultuur, opmerkelijk in de smaak viel juist omdat dit zo laagdrempelig is. Samen met het ganse Lokaal Overleg Vrije Tijd moesten we erg veel lobbyen om ervoor te zorgen dat deze jetons ook voor de kermis gebruikt konden worden. Aan wie is het om te beslissen dat kermis wel of niet onder ‘Cultuur’ valt?”
- Groepswerker, t’ Kringske
Advies over ‘Hoofdstuk 2: Projectsubsidies voor bovenlokale cultuurwerking’ - Art. 9, 2°: Schrap de 2de ontvankelijkheidsvoorwaarde van kleine projectsubsidies nl. ‘de aanvrager is gevestigd in het werkingsgebied van een intergemeentelijk samenwerkingsverband met een bovenlokale cultuurwerking, zoals vermeld in artikel 34, dat op basis van dit decreet gesubsidieerd wordt’
Gezien niet alle gemeenten in Vlaanderen een intergemeentelijk samenwerkingsverband hebben, kunnen projectsubsidies een kans zijn voor andere gemeenten (die buiten een werkingsgebied liggen, en dus geen kans maken op werkingssubsidies) om toch toegang te krijgen tot middelen voor vrije tijd. Projectsubsidies zouden in de zin open moeten staan voor alle rechtspersonen zonder winstgevend doel, alle lokale besturen, alle autonome gemeentebedrijven, alle intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, ongeacht ze in een werkingsgebied van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden vallen.
Advies over ‘Hoofdstuk 2: Projectsubsidies voor bovenlokale cultuurwerking’ - Art. 12, 2° & Art. 16, 2°: Algemene bezorgdheid bij de vermelding van ‘het bovenlokale karakter’ als beoordelingscriteria voor kleine bovenlokale cultuurprojecten en ‘bovenlokale schaalgrootte’ als beoordelingscriteria voor grote, transversale bovenlokale cultuurprojecten
Het Netwerk tegen Armoede begrijpt de bovenlokale vermelding en ziet ook kansen in de bovenlokale reikwijdte van projecten. Toch vinden wij het belangrijk om erop te wijzen dat deze beoordelingscriteria ook valkuilen kan inhouden voor het tegemoetkomen aan de noden van een specifieke doelgroep op vlak van vrije tijd. Vrijetijdsparticipatie van maatschappelijk kwetsbare groepen is maar mogelijk als er lokaal gewerkt kan worden, dichtbij en met de betrokken mensen. Lokale initiatieven zijn enorm waardevol voor maatschappelijk kwetsbare groepen omdat die laagdrempelig zijn. Bovenlokale initiatieven perken regionaal maatwerk in, waardoor er minder ingespeeld kan worden op de noden van de regio. Verschillende gemeenten zullen niet altijd op dezelfde lijn zitten als het gaat om vrijetijdsparticipatie van maatschappelijk kwetsbare groepen. Het gevaar bestaat dat het proces om iets lokaal te organiseren veel bureaucratischer en logger wordt, omdat men met verschillende belangen aan tafel zit. In die zin pleit het Netwerk tegen Armoede voor een én én verhaal: de bovenlokale criteria moet afgewogen worden tegen een aanvullende criteria: nagaan of projecten voldoende inzetten op participatie van mensen in armoede aan vrije tijd.
“De reden waarom mijn dochter deelneemt aan de activiteiten van de Kleine K, is juist omdat ze zo lokaal en laagdrempelig zijn. Dit zijn activiteiten op woensdagnamiddag voor kinderen van 6 tot 12 jaar waar men niet voor moet inschrijven en die volledig gratis zijn en goed bereikbaar: in het centrum van de stad. Ze worden georganiseerd door Ajko de Kortrijkse Jeugdwelzijnsorganisatie, ze zijn dus gericht op maatschappelijk kwetsbare kinderen.”
- Bezoeker, A’Kzie
Advies over ‘Hoofdstuk 3: Werkingssubsidies voor de ondersteuning van het bovenlokaal cultuurlandschap’ - Afdeling 3, Art. 34, 6°, Artikel 37, 4°: Wijzig de 4de beoordelingscriteria van een bovenlokaal intergemeentelijk samenwerkingsverband ‘de mate waarin het intergemeentelijke samenwerkingsverband inzet op de toeleiding van kansengroepen naar het culturele en vrijetijdsaanbod in de regio en hun deelname daaraan stimuleert’ naar ‘de mate waarin het intergemeentelijke samenwerkingsverband inzet op de uitbouw van een vrijetijdsaanbod voor kansengroepen en de toeleiding van kansengroepen naar het culturele en vrijetijdsaanbod in de regio’
-> Voorzie een structureel budget voor toeleiding
Het Netwerk tegen Armoede vindt het bijzonder waardevol dat toeleiding van kansengroepen is opgenomen binnen de opdracht en beoordelingscriteria van de werkingssubsidies van een intergemeentelijk samenwerkingsverband met een bovenlokale werking. Maar er is onduidelijkheid over hoe de toeleiding beoordeeld zal worden. Toeleiding refereert immers naar alle initiatieven die ervoor zorgen dat maatschappelijk kwetsbare doelgroepen participatiedrempels (financiële, praktische, informatieve, psychologische, sociale) makkelijker kunnen overwinnen. Naast het structureel ondersteunen van laagdrempelige ontmoetingsplaatsen en vrijetijdswerkingen voor maatschappelijk kwetsbare personen, is het van belang dat ook vrijetijdsaanbieders ondersteund worden om verantwoordelijkheid op te nemen zodat zij hun aanbod toegankelijker kunnen maken. De 7 B’s van toegankelijkheid is een goed onderbouwd instrument dat vrijetijdsaanbieders kunnen gebruiken om hierop in te zetten. Naast toeleiding naar het bestaande aanbod, omvat toeleiding ook het ondersteunen van initiatieven die inzetten op de uitbouw van een vrijetijdsaanbod voor kansengroepen. Sportclubl Boezjeern, een inclusieve sportclub gericht op mensen met een kwetsbaarheid, is in dit opzicht een goed praktijkvoorbeeld. Toeleiding is enkel mogelijk als daar voldoende middelen tegenover staan. Het vraagt een enorme inspanning van de betrokken organisaties (armoedepartners, vrijetijdsaanbiederes, lokale besturen) die (elk met een andere insteek) aan toeleiding doen. In de volgende rubriek benadrukken we ook het belang van samenwerking.
“Andere sportclubs zijn meer gericht op competitie, dus presteren. Soms ben je ook niet zo sportief of wil je lichaam niet mee. Als je veel medicatie moet nemen, mis je soms alertheid en fitheid om te presteren. En Boezjeern is eigenlijk een soort van sportclub die op maat is. Dus waar je niet moet presteren en waar er rekening gehouden wordt met mensen die het moeilijker hebben op dat moment.”
- Lid sportclub Boezjeern, verbonden aan Wijkcentrum De Kring
Advies over ‘Hoofdstuk 3: Werkingssubsidies voor de ondersteuning van het bovenlokaal cultuurlandschap’ -
Afdeling, Art. 43, 3°: Advies t.a.v. de 3de subsidievoorwaarde van een bovenlokaal netwerk vrijetijdsparticipatie ‘het intergemeentelijke samenwerkingsverband moet voor het opstellen, opvolgen en uitvoeren van de afsprakennota vrijetijdsparticipatie minimaal samenwerken met de vrijetijdsdiensten (cultuur-, jeugd- en sportdiensten) van de deelnemende gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de deelnemende gemeenten en de verenigingen van personen in armoede die actief zijn in het werkingsgebied van de aanvrager. Indien dergelijke verenigingen niet actief zijn in het werkingsgebied, moeten andere relevante lokale organisaties die in hun werking onder meer personen in armoede als doelgroep hebben, betrokken worden’:
&
M.b.t. Afdeling 4, Art. 44, 6°. Advies t.a.v. de 6de beoordelingscriteria van een bovenlokaal netwerk vrijetijdsparticipatie ‘de relevantie en de inbreng van de partners in het bovenlokaal netwerk en de mate waarin zij betrokken worden bij de opmaak, de opvolging en de uitvoering van de afsprakennota’.
-> Voorzie een structureel budget voor de samenwerking met armoedeactoren, zodat zij een actieve en participatieve rol kunnen opnemen binnen het bovenlokaal netwerk vrijetijdsparticipatie
Het Netwerk tegen Armoede vindt het bijzonder waardevol dat er binnen het decreet aandacht is voor een actieve samenwerking met armoedeverenigingen en openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Om een structurele en gelijkwaardige samenwerking te garanderen is het belangrijk dat er aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. Eén van die randvoorwaarden is het correct verlonen van participatie (bv. een structureel budget per deelname aan een overleg, een budget voor voorbereidend werk). Ervoor zorgen dat kansengroepen actief participeren aan overleg vraagt een aantal extra inspanningen (o.a. mensen in armoede voorbereiden op een overleg). Tegenover deze inspanningen moeten middelen staan. In het verleden werd er te vaak van uitgegaan dat mensen in armoede steeds vrijwillig hun stem laten horen. Een voorbeeld daarvan is dat er binnen de decretale bevoegdheid van armoedeverenigingen om samen te werken met Lokale Netwerken Vrijetijdsparticipatie, geen extra middelen werden vrijgemaakt voor de participatie van mensen in armoede. Dit is onrechtvaardig en bemoeilijkt de samenwerking tussen actoren als gelijkwaardige partners. Gelijkwaardige samenwerking is niet evident, en hangt vaak af van de bereidwilligheid van lokale besturen. Deze willekeur willen wij in de toekomst vermijden door er middelen en randvoorwaarden tegenover te stellen. Intergemeentelijke samenwerkingsverbanden waar een heel evenwichtige samenwerking is tussen lokale besturen, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en armoedepartners, zullen de beste resultaten behalen op vlak van vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede.
- “We vinden het goed dat we betrokken worden, maar soms heb ik het gevoel dat wij in het Lokale Netwerk Vrijetijdsparticipatie zitten omdat dit mooi op papier staat, maar eigenlijk hebben wij momenteel onvoldoende inspraak. Ik heb het gevoel dat er veel van bovenuit bepaald wordt en we niet altijd voldoende kansen krijgen van het lokaal bestuur om te groeien in bepaalde initiatieven.”*
- Groepswerker, ‘t Kringske
“Voor we gestart zijn met UITPAS zijn wij gestart met kansenpas. Wij zijn best tevreden met onze inspraak binnen het Lokale Netwerk Vrijetijdsparticipatie. We werken bijvoorbeeld samen met alle stadsdiensten (OCMW, sportdiensten, etc…). We stellen ons telkens de vraag: Hoe kunnen we ons beter organiseren om kwetsbare groepen te laten participeren? Af en toe hebben wij een signalenoverleg. In dit overleg benoemen wij de drempels die wij opmerken en leggen we deze voor bij de stadsdiensten om daar samen mee aan de slag te gaan.”
- Coördinator, Wijkcentrum De Kring
Advies over ‘Hoofdstuk 5: Organisatie van de kwaliteitsbeoordeling’ - Art. 69. en Art. 70 over het lidmaatschap van de pool van experten over de beoordeling van aanvraagdossiers: zorg ervoor dat binnen die pool van experten minstens één persoon zetelt die expliciet de belangen van mensen in armoede behartigt.
Het is belangrijk dat bij de keuze van het toekennen van een project- of werkingssubsidie de belangen van maatschappelijk kwetsbare groepen behartigd worden. Vanuit deze insteek pleit het Netwerk tegen Armoede voor een jurylid dat instaat voor de belangenbehartiging van kansengroepen.
Advies over Hoofdstuk 6: Gemeenschappelijke bepalingen voor alle subsidies - Art. 93: Het NtA moedigt volgende afwijkende bepaling aan:
‘In afwijking van de artikels 41 en 42 kan de Vlaamse Regering, maximaal voor de duur van de subsidieperiode 2027 tot 2032 werkingssubsidies toekennen aan gemeenten of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden die in 2026 werkingssubsidies ontvangen voor een lokaal netwerk voor de bevordering van de vrijetijdsparticipatie van personen in armoede op basis van artikel 22 van het decreet van 18 januari 2008 houdende flankerende en stimulerende maatregelen ter bevordering van de participatie in cultuur, jeugdwerk en sport, op voorwaarde dat ze geen deel uitmaken van een intergemeentelijk samenwerkingsverband dat subsidie ontvangt op basis van dit decreet voor de organisatie van een bovenlokaal netwerk vrijetijdsparticipatie. Alle bepalingen vermeld in de artikelen 41 tot 47 zijn van toepassing op deze aanvragen, met onderstaande afwijkingen:
1° onder bovenlokaal netwerk wordt een lokaal netwerk verstaan;
2° onder werkingsgebied wordt de gemeente verstaan;
3° onder intergemeentelijk samenwerkingsverband wordt gemeente verstaan;
4° er is slechts één indienmoment voor deze subsidieperiode.’
Het Netwerk tegen Armoede vindt het bijzonder waardevol dat deze afwijkende bepaling werd toegevoegd. Toch willen wij benadrukken dat er nog steeds gemeenten uit de boot zullen vallen. Dat zijn gemeenten die geen bovenlokaal intergemeentelijk samenwerkingsverband hebben, en gemeenten die geen lokaal netwerk vrijetijdsparticipatie hebben. In dit opzicht vinden we het des te belangrijk dat alle gemeenten in Vlaanderen kunnen indienen op de projectsubsidies, ongeacht zij binnen een werkingsgebied van een intergemeentelijk samenwerkingsverband vallen.
Advies Netwerk tegen Armoede ten aanzien van het ‘Voorontwerp van decreet betreffende de bovenlokale cultuurwerking’
Lees het adviesArmoedetoets over het voorontwerp van Bovenlokaal Cultuurdecreet
Lees de armoedetoets
